start > cultuursite > Strijd voor rechtvaardigheid > De Noorse vernoorsingspolitiek
De Noorse vernoorsingspolitiek
werk in ontwikkeling
Vernoorsing (fornorsing) is een term die wordt gebruikt om het overheidsbeleid te beschrijven dat de Noorse autoriteiten voerde om de Samen en andere minderheidsgroepen te assimileren in de Noorse samenleving. Van de jaren 1850 tot de jaren 1960 voerde Noorwegen een gerichte vernoorsingspolitiek tegen het inheemse volk de Samen, en de nationale minderheid de Kvenen/Noors-Finnen. Ook de cultuur van andere nationale minderheden werd door de Noorse autoriteiten vervolgd en tegengewerkt.
Deze politiek heeft tot veel onrecht geleid jegens onder anderen de Samen en Kvenen. Dit blijkt ook duidelijk uit het rapport van de Noorse waarheids- en verzoeningscommissie. In 2024 bood het Noorse parlement officieel haar excuses aan voor het onrecht dat de Samen en Kvenen is aangedaan. In dit artikel beperk ik me verder tot de Samen.
1. Inleiding
De historicus Henry Minde onderscheidt vier fasen in de vernoorsing of Noorse assimilatiepolitiek:
Overgangsfase: ca. 1850-1870
Consolidatiefase: ca. 1870-1905
Culminatiefase: ca. 1905-1950
Afbouwfase: ca. 1950-1980 1
Het begin en het einde van deze periode kunnen worden gekoppeld aan twee gebeurtenissen, die beide een materiële inhoud hadden, maar ook een sterke symbolische waarde kregen. De eerste was de oprichting van het Finnenfonds (Finnefondet) in 1851. Dit was een begrotingspost die het Noorse parlement oprichtte om een taal- en cultuurverandering door te voeren. Door de Noren werden Samen in die tijd nog vaak Finnen (Finner) genoemd, vandaar de naam Finnenfonds. De tweede gebeurtenis was het Alta-conflict (1979-81), dat een symbool werd voor de strijd van de Samen tegen culturele discriminatie en voor collectief respect, politieke zelfbeschikking en materiële rechten (Minde 2005 p5).
De opkomst van het Noorse assimilatiebeleid was overigens niet uniek in de wereld na de 19e eeuw. Finland kende zijn russificatie, het Habsburgse rijk de germanisering en in de VS werd het beleid ten opzichte van de Indianen amerikanisering genoemd. Assimilatiebeleid was met andere woorden onlosmakelijk verbonden met de opkomst van sterke natiestaten. Volgens Henry Minde onderscheidde Noorwegen zich van andere staten door de intensiteit en de continue en langdurige uitvoering van dit assimilatiebeleid. Dit is wat de historische erfenis van de vernoorsing moreel problematisch en politiek beladen maakt, tot op de dag van vandaag (Minde 2005 p5).
Er bestaat een nauwe samenhang tussen het vormen van de Noorse natie, de ideologische stromingen van die tijd en de wetenschap die legitimiteit verleende aan de ontwikkeling van de vernoorsingspolitiek.
1.1. Nationalisme
In 1814 stond Denemarken Noorwegen af aan Zweden. Dit was het gevolg van Napoleontische oorlogen. Noorwegen behield een grote mate van autonomie, met een eigen grondwet, parlement (de Storting) en intern bestuur, maar had een gemeenschappelijke koning en een gezamenlijke buitenlandse politiek met Zweden. Na de unie met Zweden ontstond in Noorwegen een Noors-nationalistische afscheidingsbeweging. In het streven naar één natie was geen plaats voor minderheidsgroepen met verschillende talen en culturen. Er begonnen ideeën te circuleren dat de Samen cultureel en qua beschaving inferieur waren. Ze moeten als een lager "ras" worden gezien. De gedachte dat de Samen vernoorst moesten worden, vond ruimte in de kranten van die tijd.
1.2. Sociaal Darwinisme
Vanaf het midden van de 19e eeuw kregen evolutionistische cultuur- en maatschappijopvattingen steeds meer aanhang. In deze sociaal-darwinistische opvattingen werden de Samen beschouwd als een primitief natuurvolk. Dit in tegenstelling tot de Noren die een hoogstaande cultuur vertegenwoordigden. De Samen stonden beduidend lager op de evolutionaire ladder. Integratie in de Noorse samenleving kon hun enigszins verheffen, ook al waren er in die tijd geluiden dat dat een onbegonnen en verloren zaak zou zijn. In ieder geval zou de Noorse taal hun kunnen helpen. Een leraar verwoordde het einde 19e eeuw als volgt:
1.3. Dominee Stockfleth
In de kerk sloeg de gedachte van vernoorsing vooralsnog niet aan. Predikant en taalkundige Nils Vibe Stockfleth was in deze periode een belangrijk voorstander van het gebruik van de Samische taal in kerkdiensten 2. Het spreken van de moedertaal was voor hem een mensenrecht, voortvloeiend uit de humanistisch-romantische stromingen van die tijd. Stockfleth kreeg met zijn opvatting sterke steun van de ambtenarenpartij in het parlement en de regering. Deze – vanuit hedendaags perspectief – "liberale" taalpolitiek ontmoette echter weerstand van de elite in Finnmark (Minde 2005, Mikkel Berg-Nordlie (2024).
In 1848 werd na de nodige discussies besloten tot een strengere houding van de autoriteiten tegenover de minderheden in het Noorden. Vanaf 1851 stelde het parlement een aparte begrotingspost in, het zogenaamde Finnenfonds (finnefondet) om het Noors taalonderwijs in overgangsdistricten te bevorderen en om het Samische volk op te voeden.
Dit fonds vormde een belangrijk economisch fundament voor de vernoorsingspolitiek. Het werd gebruikt om verschillende maatregelen in onderwijs en kerk te financieren, de sectoren waar de vernoorsingspolitiek zich vooral op richtte (Noorse waarheidscommissie p188).
En dit fonds wordt gezien als de officiële start van vernoorsingpolitiek van de Noorse regering.
2. Overgangs- en Consolidatiefase 1850-1905
2.1. Onderwijs
Vanaf 1851 gebruikte de staat het schoolsysteem als instrument om Samische kinderen te vernoorsen. Via het Finnenfonds werd ingezet op het versterken van Noors onderwijs in wat bekend stond als overgangsgebieden – regio’s waar men dacht dat het mogelijk was om de kennis van het Noorse taal te bevorderen. Bijgaand kaartje geeft de situatie van 1853 weer.
Het Noorden van Noorwegen werd vanaf 1850 tot circa 1940 ingedeeld in drie categorieën:
1. Gebieden zonder speciale maatregelen (paars op de kaart). Hier werd de vernoorsing volledig doorgevoerd. Scholen gaven alleen les in het Noors.
2. Overgangsgebieden (grijs op de kaart). Hier werd aangenomen dat vernoorsing mogelijk was. Het Samisch kon als ondersteunende hulptaal gebruikt worden. Het religieonderwijs bleef hier in de moedertaal van de kinderen, maar er werd extra geld vrijgemaakt om Noors te onderwijzen.
3. Gebieden waar vernoorsing niet haalbaar was (groen op de kaart). Hier domineerde het Samisch. Onderwijs werd in de moedertaal van de kinderen gegeven.
Gaandeweg werd de vernoorsing verder ingevoerd. In 1898 was de derde categorie (onderwijs in moedertaal) niet meer van toepassing. Bijgaand kaartje geeft deze ontwikkeling weer.
Het vernoorsingsbeleid werd ingevoerd in een periode waarin scholen een prominentere rol kregen in de samenleving, mede doordat de onderwijstijd aanzienlijk werd uitgebreid. In 1860 werd de Wet op volksonderwijs op het platteland aangenomen. De eerdere wet schreef slechts één vaste school per parochie voor, aangevuld met rondreizende scholen. In de nieuwe wet werden vaste scholen de standaard. De wet stelde een onderwijstijd van 12 weken vast, met uitzonderingen van 9 weken onderwijs. Kinderen waren leerplichtig vanaf hun achtste levensjaar totdat ze werden vrijgesteld, meestal bij hun kerkelijke confirmatie. Hoewel de wet bedoeld was om rondreizende scholen af te schaffen, gebeurde dit in de praktijk niet volledig.
In de jaren 1850 en 1860 was de jaarlijkse onderwijstijd in Finnmark 3 tot 6 weken, aanzienlijk minder dan de wettelijke vereisten en veel lager dan het landelijke gemiddelde (Noorse waarheidscommissie p195).
2.1.1. Schoolinstructie 1880
Geleidelijk werden strengere maatregelen ingevoerd. Een belangrijk instrument was de schoolinstructie uit 1880 voor leraren in de overgangsdistricten 3. De instructie bepaalde dat alle Samische kinderen moesten leren spreken, lezen en schrijven in het Noors. Alle eerdere passages over het aanleren van hun moedertaal werden geschrapt. Leraren die niet konden aantonen dat ze goede resultaten behaalden in dit proces van "taalontwarring" (avkodifiseringsprosessen) of "taalomwisseling" (ombytte av sprog), zoals het werd genoemd, ontvingen geen loonsverhoging. De instructie van 1880 markeerde de definitieve doorbraak van de strenge vernoorsingspolitiek (Minde 2005, p9).
Uitzondering op de regel was het godsdienstonderwijs (kristendomsundervisningen). Voor dat vak konden gemeentelijke schoolcommissies ontheffing aanvragen om Samisch te gebruiken (Noorse waarheidscommissie p196).
De schoolinstructie van 1880 werd in 1889 opgenomen in de Wet op het volksonderwijs. Deze wet was gebaseerd op het idee van een gezamenlijke school voor iedereen en bepaalde dat het Noors de onderwijstaal moest zijn. De scholen werden in nog grotere mate dan voorheen een geïntegreerd onderdeel van de natievorming. Een gezamenlijke basisschool sloot aan bij de doelstellingen van taalkundige en culturele assimilatie in het Noorse minderhedenbeleid. (cie p 196)
2.1.2. Wexelsen-plakkaat 1898
In 1898 werd het vernoorsingsbeleid verder aangescherpt met een nieuwe instructie die bekend staat als de Wexelsen-plakkaat, genoemd naar kerk- en onderwijsminister Vilhelm A. Wexelsen. De instructie liet minder ruimte voor uitzonderingen op de regels. Alleen de gemeenten Karasjok en Kautokeino mochten voorlopig Samisch blijven gebruiken in het godsdienstonderwijs zonder ontheffing aan te vragen. Tegelijkertijd beperkte het ministerie het aantal gemeenten dat als overgangsdistrict werd geclassificeerd. De autoriteiten vonden het voor die gemeenten niet langer nodig om deze als overgangsdistrict aan te merken. Het aantal Samisch sprekenden was daar al voldoende afgenomen 4.
De schoolinstructie bepaalde ook dat leraren ervoor moesten zorgen dat Samische leerlingen hun moedertaal niet gebruikten tijdens pauzes. Er werd bovendien een soort beloningssysteem opgezet voor leraren die het meest succesvol waren in het vernoorsen van de leerlingen.
2.2. Zuid-Samen
In de meer zuidelijke gebieden kreeg het assimilatiebeleid een nog krachtiger vorm.
Het onderwijs in het Zuid-Samische gebied mocht uitsluitend in het Noors worden gegeven. Dit was een vorm van opzettelijke passieve minderhedenpolitiek waarbij de behoefte aan onderwijs in Zuid-Samisch domweg niet werd erkend.
In Røros werden Samische kinderen van 1860 tot 1883 bij hun ouders weggehaald met het expliciete doel om hen te vernoorsen. De economische rechten van kust-Samen en rendierhoudende Samen werden verzwakt. De wetgeving rond rendierhouderij ging van erkende gebruiksrechten naar getolereerd gebruik, wat de landbouw bevoordeelde ten koste van rendierhouderij (Noorse commissie p188).
2.2.1 Opmarstheorie van Yngvar Nielsen
Vanaf de jaren 1880, beweerden invloedrijke wetenschappers dat de Samen een nieuwkomersvolk waren in Zuid-Scandinavië. De Noorse historicus Yngvar Nielsen presenteerde deze opmarstheorie (framrykningsteorien) in 1889 in het artikel "En teori om lappernes fremrykning mot syd i Trondhjems stift og Hedemarkens amt" (1891). Hij beweerde dat de Samen de regio Trøndelag pas bewoonden nadat rendierherders zich halverwege de 18e eeuw vanuit het noorden naar beneden, het Zuiden, hadden verplaatst. De verhalen en herinneringen van de Samen zelf, die vele generaties bestrijken, verwierp hij.
Yngvar Nielsen was van 1877 tot 1907 directeur van het Etnografisch Museum in Oslo. Hij was voorzitter van de Noorse Historische Vereniging en (mede)redacteur van historische tijdschriften. Niet alleen schreef hij over geografie, etnografie en geschiedenis, maar hij was ook een groot voorstander van wandelen en toerisme in Noorwegen. Zijn reisgids voor Noorwegen, bijgenaamd Yngvar, verscheen in een dozijn edities en werd vertaald in het Engels en Duits.
Nielsen gebruikte zijn verschillende platforms om op neerbuigende en vaak negatieve wijze over de Samen te schrijven en hun aanspraken op hun eigen geschiedenis en verbondenheid met het landschap – met name in Zuid-Sápmi – te bespotten.
Deze opmarstheorie bestond niet zomaar uit loze veronderstellingen. Ze werden nog tot in de jaren 1990 gebruikt als juridisch fundament voor uitspraken in geschillen tussen Samische rendierherders en Noorse boeren over wie recht had op de graaslanden.
De opmarstheorie en het algemene gebrek aan erkenning van de historische verhalen van de Samen zelf hebben kolonialisme ondersteund en dienden als bewijslast in rechtszaken tegen Samische landrechten, zoals de Härjedalsdomen in Zweden (2002) en de Trollheimensaken in Noorwegen (1981). In beide gevallen, waarbij Noorse en Zweedse landeigenaren de Samische rechten op rendierbegrazing op privégrond aanvochten, speelde geschiedenis een sleutelrol in de beslissingen van de rechter. De hypothese van late Samische immigratie werd als waarheid geaccepteerd en speelde een belangrijke rol in het oordeel. De Samen verloren beide zaken. Pas in 2001 verwierp het Hooggerechtshof van Noorwegen de speculaties van Yngvar Nielsen (Barbara Sjoholm 2023 p269-270; Hermanstrand (2019)) 7.
2.2.2. Eenzijdig gebruik archiefbronnen
Hermanstrand (2019) wijst op de eenzijdige nadruk op geschreven archiefbronnen.
Traditionele (schriftelijke) archiefbronnen worden als betrouwbaar beschouwd. Zij zouden de eventuele aanwezigheid van de Samen weerspiegelen. Als de Samen niet voorkomen in die bronnen wordt dit geïnterpreteerd als een ontbreken van Samische aanwezigheid. Deze redenering vormt de kern van de hypothese over late immigratie. Dit standpunt zien we terug in de gerechtelijke uitspraken zoals w hierboven al zagen. De uitspraak in de Trollheimensaken van 1981 is hier duidelijk over:
Een ander argument is simpelweg dat er geen of te weinig bronnen zijn. Daarom is het onmogelijk om in meer detail te schrijven over de geschiedenis van de Zuid-Samen of om de hypothese over late immigratie te weerleggen. Deze eenzijdige blik ontbeert enige kennis van de Samische cultuur. Een cultuur die zo min mogelijk sporen achterlaat. Jarenlang onderzoek door inheemse onderzoekers heeft aangetoond dat er andere historische bronnen zijn dan de traditionele schriftelijke, zoals materiële cultuur (archeologie) en de traditionele geografische kennis zoals we die in de Samische taal tegenkomen (Hermanstrand 2019).
3. Culminatiefase 1905-1950
Voor 1900 richtte de vernoorsingspolitiek zich voornamelijk op het onderwijs en in enige mate op de kerk. Na 1900 werden andere maatschappelijke domeinen veel sterker betrokken bij een gecoördineerde inspanning.
Zo werd in 1902 een nieuwe wet aangenomen over landverkoop in Finnmark. Deze wet schreef voor dat eigendommen een Noorse naam moesten krijgen. Noren werden bevoordeeld bij landverkopen. Dit droeg bij aan verdere stigmatisering van de Samen. Daarnaast werden gerichte landbouwkolonisatieprogramma’s opgezet met Noren als kolonisten om de Noorse aanwezigheid in de "kwetsbare grensgebieden" met Rusland te versterken.
In de gebieden met landbouwkolonisatie werd op grote schaal aan wegenbouw gedaan. Het doel was om de samenwerking tussen Noorse plattelandsgemeenschappen en Samische en Kveense dorpen te vergroten. Alles bij elkaar leidde dit ertoe dat de vernoorsingspolitiek veel sterker dan voorheen invloed kreeg op de bevolking van Finnmark en Noord-Troms. (bron: Noorse warheidscommissie)
De uitgaven voor vernoorsingsmaatregelen namen rond het begin van de 20e eeuw sterk toe.
De financiering van het eerder genoemde Finnenfonds werd sterk verhoogd en meer dan verdubbeld tegen het uitbreken van de oorlog in 1914. De aanzienlijke toename was bedoeld om de staatsinvestering in internaten te dekken die als een nieuw, effectiever middel in het vernoorsingsbeleid werden beschouwd.
3.1 Onderwijs
Het onderwijs droeg via zijn ideologische basis – een gemeenschappelijke Noorstalige basisschool voor alle leerlingen – bij aan de vernoorsing van minderheden. In die zin kunnen we twee soorten vernoorsingsbeleid in het onderwijs identificeren in de periode van 1900 tot 1940.
De eerste soort vernoorsingsbeleid was gekoppeld aan de rol van de school als natiebouwer, door een Noorse basisschool te zijn voor iedereen en als opleidingsinstituut voor nieuwe generaties Noorse burgers. Zowel de basisschoolwet van 1889, die tot 1936 van kracht was, als de nieuwe wet van 1936 stelde vast dat Noors de onderwijstaal was. Uitzonderingen konden worden gemaakt voor gemengde taalgebieden door middel van een richtlijn, zodat Samisch en Kveens als hulpmiddelstaal konden worden gebruikt. Na de onderwijswet van 1936 was het gebruik van Kveens als hulpmiddelstaal echter niet langer toegestaan.
Dit vernoorsingsbeleid was gericht op de gehele bevolking, inclusief alle taalkundige en culturele minderheden in Noorwegen, en was niet beperkt tot een geografisch gebied (bron: Noorse warheidscommissie).
De tweede soort vernoorsingsbeleid was een geografisch begrensd en geïntensiveerd beleid dat specifiek gericht was op de Samische en Kveense bevolking in Finnmark, en gedeeltelijk ook op delen van Noord-Troms. Binnen korte tijd werden tal van nieuwe maatregelen ingevoerd 5. Een van de belangrijke maatregelen was de invoering van internaatscholen.
In Finnmark waren de door de staat en deels ook door gemeenten gefinancierde internaatscholen een belangrijk en centraal instrument om vernoorsing te bevorderen. (noorse cie)
3.1.1. Internaatscholen
De eerste internaatscholen werden onder leiding van schooldirecteur Bernt Thomassen gebouwd in Finnmark, 6. Finnmark was zelfs het eerste district dat een eigen schooldirecteur kreeg, juist om het vernoorsingsbeleid te intensiveren. Internaatscholen waren scholen waar kinderen tijdens het schooljaar op de school verbleven. Veel kinderen werden hierdoor het grootste deel van het jaar van hun ouders gescheiden.
Bernt Thomassen wordt door zijn rol in het vernoorsingsbeleid als de meest beruchte schooldirecteur beschouwd, zowel destijds als nu. In een rapport aan het ministerie in 1907 benadrukte Thomassen:
In het Samische tijdschrift Sagai Muittalægje werd hij "Bobrikoff" genoemd, naar de gouverneur-generaal die door de tsaar was aangesteld om Finland te russificeren. Hij demonstreerde bijvoorbeeld persoonlijk nieuwe pedagogische methoden ter bevordering van vernoorsing tijdens onderwijzersbijeenkomsten (Minde 2005 p10).
In zijn begrotingsvoorstel voor het Finnenfonds in 1904–1905 legde Bernt Thomassen de nadruk op drie punten die de "kennis van de Noorse taal onder de vreemde nationaliteiten" konden bevorderen: de uitbreiding van internaten; vermindering van schoolverzuim; en een bekwame en stabiele leraarsbezetting. Schoolverzuim belemmerde zowel de vernoorsingspolitiek als het onderwijs in het algemeen, iets wat de bouw van internaten en een bekwame Noorse leraarsbezetting moest verhelpen.
De onderwijssituatie in Finnmark was veel slechter dan in de rest van het land, met een verzuimpercentage dat twee keer zo hoog was als het nationale gemiddelde en minder onderwijstijd per leerling dan de wet voorschreef. De internaten moesten ook armoede verlichten. In meerdere plaatsen hadden leraren gerapporteerd over ernstige voedseltekorten, waardoor leerlingen de lessen niet konden volgen.
De eerste twee staatsinternaten werden opgericht in Strand in het Pasvikdal en Fossheim in Sør-Varanger, na een besluit van het Noorse parlement in 1901.
De bouw van het internaat in Kautokeino werd gestart in 1902 en voltooid in 1908. In hetzelfde jaar wilde de schooldirecteur een internaat bouwen in Karasjok, maar de plannen werden stopgezet na lokale tegenstand. In 1932 beweerde de toenmalige schooldirecteur in Finnmark dat het schoolbestuur van Karasjok destijds had geweigerd om een internaat op te richten, omdat ze "geen kweekschool voor de Noorse taal en cultuur" wilden.
De weerstand tegen schoolinternaten in het binnenland van Finnmark leidde ertoe dat de schooldirecteur zijn aandacht verlegde naar de kust- en fjordengebieden.
Elke internaatsschool had een internaatsdirecteur, die altijd een leraar was. De internaatsdirecteur had de dagelijkse verantwoordelijkheid voor de werking van de school en het internaat. Er werd veel nadruk gelegd op het feit dat de internaatsdirecteuren een "nationaal gemoed" moesten hebben, wat in de praktijk betekende dat leraren met een Samische of Kveense achtergrond werden uitgesloten van deze functies.
Leraren en internaatsdirecteuren hadden volgens de schoolwet van 1889 en het internaatreglement de mogelijkheid om lichamelijke straf toe te passen. De uitbreiding van de internaatscholen en de algemene nadruk op het onderwijs leidde ertoe dat het ziekteverzuim sterk werd verminderd.
Een belangrijk onderwerp was de taalproblematiek. In de reglementen voor de internaatsscholen was er geen algemeen verbod op het gebruik van andere talen dan Noors, zowel op school, tijdens de pauzes als daarbuiten. Maar in sommige internaatreglementen en in de schoolinstructie van 1898 waren duidelijke richtlijnen over het taalgebruik op het internaat. In het reglement van het schoolinternaat in Fossheim staat dat het personeel naar vermogen moet bijdragen aan de opvoeding van de kinderen in het Noors en aan hun opvoeding in een christelijke en nationale geest.
3.2 WO II en verschroeide aarde
Tijdens de oorlogsjaren namen de Samen zowel civiel als militair deel aan verzetswerk waaronder het gidsen van mensen naar het neutrale Zweden en vice versa. Hoe de oorlog hen beïnvloedde hing in eerste instantie af van waar in Noorwegen men zich bevond en wat men deed om in leven te blijven, en in mindere mate of men nu Noorman of Same was.
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werden Finnmark en Noord-Troms door de nazi-bezetters onderworpen aan de "tactiek van de verschroeide aarde".
De Duitsers dachten dat de Sovjetunie Noorwegen binnen zou vallen. Om de Russische troepen te vertragen werd besloten om grote delen van Finnmark plat te branden. Dit besluit werd eind oktober 1944 genomen. De bevolking werd gedwongen geëvacueerd en verspreid over het land. Dat gold voor zowel Noorwegen als Finland.
Ondanks waarschuwingen dat degenen die zich tegen de evacuatie verzetten, neergeschoten konden worden, kozen bijna 23.500 mensen ervoor om de gedwongen evacuatie in Finnmark en Noord-Troms te ontduiken. Het merendeel van hen kwam uit gemeenten met veel rendierhouderij en een grote Samische bevolking. Velen van hen slaagden erin om de winter van 1944-45 door te komen. Dat was te danken aan hun traditie waardoor zij konden overleven in hun gebieden.
Voor de geëvacueerde Samen die nauwelijks of helemaal geen Noors spraken, was het extra moeilijk om naar het Zuiden te reizen waar Noors werd gesproken. Zij hadden grote aanpassingsproblemen. Samen die al enige kennis van het Noors hadden gingen steeds meer Noors spreken. Veel Samische kinderen leerden Noors tijdens hun evacuatie, wat voor sommigen resulteerde in een taalswitch. Zij namen het Noorse taalgebruik over en bleven Noors als dagelijkse taal gebruiken, zelfs nadat ze terugkwamen. Anderen bleven hun moedertaal als eerste taal spreken. Het patroon was vaak dat degenen die terugkeerden naar dorpen waar weinig mensen waren geëvacueerd, zoals in Oost-Finnmark, vaker vasthielden aan hun moedertaal. Terwijl degenen die terugkeerden naar dorpen waar de meeste mensen geëvacueerd waren, zoals in West-Finnmark en Noord-Troms, vaker omstapten naar Noors als dagelijkse taal, zelfs na de oorlog. Kortom, de evacutie leidde ertoe dat velen het Samisch als moedertaal kwijtraakten en verloren daarmee ook veel impliciete kennis die in de taal aanwezig is. Dit leidt weer tot identiteitsverlies. De veelal onomwonden discriminatie door de Noren versterkte dit proces.
Mensen keerden, veelal jaren later, terug naar hun woonplaatsen waar hun materiële culturele erfgoed in as was gelegd. De wederopbouw zorgde ervoor dat de dorpen qua karakter en uiterlijk sterk veranderden. Deze enorme omwenteling droeg ook bij aan het proces van vernoorsing. Het was een enorme taak om de vernietigde woningen in Finnmark en Noord-Troms te herbouwen. Pas halverwege de jaren vijftig bereikte het aantal woningen weer het niveau van vóór de oorlog.
4. Afbouwfase 1950-1980
De naoorlogse jaren beteken een doorbraak voor de deelname van de Samen aan de vorming van het Noorse beleid ten aanzien van de Samen. Deze doorbraak was het resultaat van een Samische mobilisatie en de opbouw van Samische organisaties. Ook ontstond er meer begrip voor de politieke eisen van de Samen. Tegelijkertijd groeide er meer tolerantie voor minderheden. Dit bood de mogelijkheid om een einde te maken aan de formele vernoorsingspolitiek.
4.1. Samische organisaties
In de jaren 1940 en het begin van de jaren 1950 werden in Noorwegen, Zweden en Finland nationale Samische organisaties opgericht. Hoewel de oprichtingen onafhankelijk van elkaar plaatsvonden en alle verenigingen hun eigen kenmerken hadden, waren er de nodige parallellen. Er was erkenning dat de Samen, over de grenzen heen, een etnisch, cultureel en taalkundig gemeenschappelijk belang deelden en een inheemse bevolkingsgroep vormden die zich onderscheidde van de meerderheidspopulatie. Ook was duidelijk dat de Samische taal, -cultuur -levensonderhoud onder druk stonden.
In 1953 werd de eerste Noordse Samische conferentie gehouden in Jokkmokk, Zweden. In 1956, tijdens de tweede Noordse Samische conferentie in Karasjok, werd de Noordelijke Samische Raad / Davviriikkalaš Sámeráđđi opgericht.
4.2. Internaten
Nils Aslak Valkeapää, die op een Fins internaat zat, beschreef het internaat in 1964 als een begraafplaats voor de Samische cultuur. Tegelijkertijd was het op het internaat dat hij, samen met anderen van zijn generatie, cultureel en politiek bewust werd. Het gemeenschapsgevoel op het internaat legde voor sommigen de basis voor een diep politiek en cultureel engagement. Valkeapää’s ervaringen op Finse internaten zijn ook sterk van toepassing op de internaatervaringen in Noorwegen.
In Noorwegen was de verplichte schooltijd in de naoorlogse periode minimaal 19 weken per jaar gedurende zeven jaar. Gemeenten konden ervoor kiezen het aantal schoolweken te verhogen. In een land met grote afstanden, verspreide bewoning, lage bevolkingsdichtheid en slechte infrastructuur volgden veel leerlingen onderwijs op internaten.
Naar een internaat gaan betekende weggaan van familie en thuis. Veel Samische leerlingen kwamen op een school waar hun moedertaal niet werd begrepen en zij de taal van de school niet verstonden. De confrontatie was vaak hard. Leren zonder de onderwijstaal te begrijpen was moeilijk. Veel leerlingen gaven aan dat de eerste jaren voornamelijk besteed werden aan het leren van de taal, waarbij weinig andere kennis werd opgedaan. Velen moesten het schooljaar overdoen. Pas toen ze Noors hadden geleerd, konden ze beginnen met de schoolvakken, waarbij ze tegelijkertijd alles moesten inhalen wat ze gemist hadden. Voor leerlingen die al wat Noors spraken, was het iets makkelijker, maar zij ervoeren alsnog heimwee en eenzaamheid (Noorse waarheidscommissie).
De lange weken weg van familie en thuis leidden tot minder tijd om praktische vaardigheden te leren die deel uitmaakten van de Samische en Kveense cultuur. Veel kinderen raakten vervreemd van hun familie en werden vreemden in hun eigen gemeenschap.
4.3. De Samencommissie (1956–1959)
In 1956 stelde het ministerie van Kerk en Onderwijs de "Samencommissie / Samekomiteen" in, die de culturele en economische maatregelen voor de Samische sprekende bevolking in Noorwegen moest onderzoeken. De commissie presenteerde in 1959 haar rapport, dat uit vijf delen bestond: een historisch overzicht, grondbeginselen en principiële kwesties, economische maatregelen, culturele maatregelen en gezondheid en huisvesting.
In de inleiding van het rapport werd vastgesteld dat het Noorse beleid jegens de Samen, en met name de vernoorsingspolitiek in het onderwijs, een onrecht was jegens de Samen. De voorzitter van de commissie, Asbjørn Nesheim, vatte het werk als volgt samen:
De commissie beschouwde de Tweede Wereldoorlog als een keerpunt in het Noorse beleid ten aanzien van de Samen, vooral op het gebied van onderwijs. In hetzelfde jaar dat het rapport verscheen werd in 1959 de nieuwe onderwijswet ingevoerd, waarmee het Wexelsen-plakkaat van 1898 werd ingetrokken. Het Samisch mocht weer als schooltaal worden gebruikt.
De commissie besteedde ook aandacht aan de rechten van de Samen op land en water. Ze verwees naar principes over territoriale rechten die waren besproken tijdens Noordse Samische conferenties in 1953 en 1956 en de Noordse Samische Raad in 1958. In het rapport werd benadrukt dat de Samen recht hebben op compensatie bij mijnbouw, waterkrachtontwikkeling, bosbouw en andere economische activiteiten die hun land beïnvloeden:
De commissie stelde dat de Samische gemeenschap moest blijven bestaan als een cultureel, economisch en sociaal gelijkwaardige gemeenschap binnen de grenzen van de Noorse staat. Dit betekende een fundamentele breuk met het assimilatiebeleid en de vernoorsingspolitiek.
Het rapport werd in 1963 in het Noorse parlement besproken. Het parlement stemde in met de meeste voorstellen die betrekking hadden op taal, cultuur en economie. De voorstellen over territoriale en juridische rechten werden niet overgenomen.
De Noorse waarheids- en verzoeningscommissie constateert in haar rapport uit 2023 dat de focus van de Samencommissie vooral lag op de Noord-Samische gebieden in binnen-Finnmark en de rendierhouderij. Herstelmaatregelen buiten binnen-Finnmark waren niet aan de orde. Het parlement slaagde er ook niet het assimilatiebeleid definitief te doorbreken. Zo bleef het Noorse onderwijs op de oude voet doorgaan en hield het geen rekening met de leerlingen die het Samisch als moedertaal hadden.
4.4. Het Altaconflict (1968-1982)
Van 1963 tot het einde van de jaren 1980 waren er spanningen rond kwesties zoals de Samische taal en Samische natuurlijke hulpbronnen. Conflicten en debatten speelden zich zowel af tussen Samische organisaties en de Noorse staat, als binnen het Samische maatschappelijke middenveld. Het Alta-conflict maakte de Noorse bevolking meer bewust van de situatie van de Samen.
4.5. Waarheids- en Verzoeningscommissie (2018-2023)
In 2018 benoemde het Noorse parlement de zogenaamde Waarheids- en Verzoeningscommissie – een commissie om de vernoorsingspolitiek en het onrecht tegenover Samen, Kvenen en bos-Finnen te onderzoeken. De commissie had als taak om de vernoorsingspolitiek en haar effecten in kaart te brengen en aanbevelingen te doen die bijdragen aan verzoening. De commissie benadrukt dat een van de grootste obstakels voor verzoening de zogenoemde implementatiekloof is – oftewel het falen van de uitvoerende macht om aangenomen beleid in de praktijk te brengen:
Zo hebben Samische leerlingen nu het recht om onderwijs in het Samisch te krijgen. Toch zijn er nog veel problemen bij het realiseren van dit recht, onder andere door een tekort aan leraren en gebrekkige informatievoorziening.
5. Bronnen
Rapport van de Noorse commissie, in pdf
Berg-Nordlie, Mikkel (2024) fornorsking, lemma in Store Norske Leksikon (online)
Minde, Henry (2005) Fornorskinga av samene: hvorfor, hvordan og hvilke følger? in Gáldu Čála – Tidsskrift for urfolks rettigheter Nr. 3/2005, pdf.
Hermanstrand, Håkon (2019) The Indigenous Identity of the South Saami, Routledge Chapter 4 Identification of the South Saami in the Norwegian 1801 Census: Why Is the 1801 Census a Problematic Source?
© februari 2025
Noten
De Noorse Waarheids- en verzoeningscommissie hanteert een iets andere indeling:
- Vernoorsingspolitiek wordt vormgegeven (1852–1900)
- Vernoorsingspolitiek krijgt stevige grip (1900–1940)
- Breuktijd (1940–1963)
- Naar een nieuw inheems- en minderhedenbeleid (1963–2010)
Het artikel van Henry Minde is ook te vinden op de website Sámi skuvlahistorjá, een website over de geschiedenis van het onderwijs aan de Samische kinderen. De site is de webversie van een zestal boeken die over deze geschiedenis is geschreven. Zeer uitgebreid. Bevat ook Engelse vertalingen.
de bouw van talrijke schoolinternaten in Finnmark, bedoeld om de leerlingen te isoleren van hun oorspronkelijke omgeving;
stopzetting van cursussen in Samisch en Fins aan het Tromsø seminar;
afschaffing van de beursregeling voor studenten met een Samische en Kvense achtergrond aan dezelfde school;
voorkeur voor leraren met een Noorse achtergrond in Sami- en Kvense gebieden, wat in feite een beroepsverbod inhield voor Sami en Kvenen in het onderwijs;
pedagogische methoden om vernoorsing te bevorderen werden besproken op onderwijzersbijeenkomsten en persoonlijk gedemonstreerd door de schooldirecteur.
Bovendien werd het staatscontrolemechanisme over de vernoorsingsmaatregelen aanzienlijk aangescherpt, vooral binnen het onderwijs. Tot de eeuwwisseling hadden lokale autoriteiten het toezicht en de verantwoordelijkheid over het vernoorsingswerk, bijvoorbeeld controleerde de plaatselijke priester dat de maatregelen werden uitgevoerd via zijn rol als voorzitter van de schoolraden.
- Bernt Thomassen: Fornorskningsarbeidet i Finmarken, met de bijdragen van Thomassen in Skolebladet 1906-07
- Geir Grenersen (2011) Saba vs. Thomassen
Stortingsrepresentant Saba mot skoledirektør Thomassen – striden i ”Skolebladet” vinteren 1906 – 1907.
- Wikipedia: Yngvar Nielsen
- Buljo, Malene Gain e.a. (2023) Sørsamenes rettsvern har blitt påvirket av én manns hypotese, Samiske Veivisere
- Hermanstrand, Håkon (2019) The Indigenous Identity of the South Saami, Routledge
Chapter 4 Identification of the South Saami in the Norwegian 1801 Census: Why Is the 1801 Census a Problematic Source?